De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder

Home | Biografie | Lezingen

Lezingen / betogen / interviews
 

Sierk Schröder (1903-2002)

Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingen

fenomeen van het amateurisme
door Sierk Schröder

In vroeger eeuwen bestond er geen amateurisme op een schaal zoals we die nu kennen. Beeldende kunst werd beoefend door professionelen; het was een vak. Er zijn genoeg gevallen bekend van heel eenvoudige volksjongens die op een of andere manier opvielen door een uitzonderlijk talent voor tekenen (vergelijkbaar met uitzonderlijk muzikaal gehoor en talent). Die werden, soms door toevallige omstandigheden, opgemerkt en dan door een bekend kunstenaar of mecenas in staat gesteld bij een meester of op een academie opgeleid te worden en opgenomen te worden in het gilde of later in bepaalde groepen van professionele schilders of beeldhouwers. Autodidacten kwamen vroeger en in het begin van de negentiende eeuw niet of nauwelijks voor. Wel hoorde het, vooral in de negentiende eeuw, dat meisjes uit gegoede kringen lessen kregen in aquarelleren en tekenen (mijn moeder hoorde daartoe in de jaren 1880-1890). Op reizen werd er uitvoerig geschetst en geaquarelleerd (Engelse dames in Italië!), maar het 'kunstenaarschap' was voorbehouden aan de vakkundig opgeleiden, waarbij niet het standsverschil een rol speelde, maar in de eerste plaats het talent. Er waren wereldberoemde schilders (analoog met musici; denk aan Mendelssohn die uit een zéér welgestelde familie kwam en Verdi die een boerenzoon was) die rijke ouders hadden (Degas) en beroemde schilders die heel eenvoudige volksjongens waren die uit arbeidersgezinnen kwamen (Monet), maar die allen één ding, het voornaamste, gemeen hadden: een aangeboren talent. In onze democratische oren klinkt dat onrechtvaardig: waarom de een wél en de ander niet? Maar rechtvaardigheid ligt niet in het wrede bestel van de natuur, het is beter dit maar te aanvaarden en te erkennen dat alle pogingen om de wereld te verbeteren (of het nu is door christendom of communisme, door hindoeïsme of islam) tot heden toe - en onze eeuw is daar wel het wreedste en bloedigste voorbeeld van - jammerlijk gefaald hebben. Deze door alle eeuwen heen als noodzakelijk aanvaarde leertijd om in een bepaalde tak van kunst een grote hoogte te bereiken, werd - en dat begint eigenlijk al bij het impressionisme in de tweede helft van de negentiende eeuw - ondermijnd, heel sterk onder de invloed van het marxistisch denken.
Sinds het begin van deze eeuw hebben de destructieve krachten van een figuur als Picasso, de invloeden van het dadaïsme en andere ismen een ware veldtocht ontketend tegen de vaststaande traditionele waarden bij het kunstonderwijs, én in de kunstwaardering. De autodidact deed zijn intrede in de kunstwereld. De waardering voor de kunst van primitieve volken (negerplastieken), de waardering voor kindertekeningen, voor de kunst van 'Geisteskranken' (zie Prinzhorn) schiep ook de mogelijkheid voor waardering van kunstuitingen die niet gestoeld waren op een grondige, vakkundige opleiding. De doorbraak van wat wij nu samenvatten onder de noemer 'moderne kunst', die tussen haakjes allang niet meer modern maar al klassiek is geworden, opende in ons land via de voorvechter van de moderne kunst Jhr. Sandbergh van het Stedelijk museum (Cobra, Stijlgroep, Bauhaus etc.) de weg naar een geheel andere kunstwaardering. Die coupure tussen waardering van vakkundigheid en waardering van individuele expressie, die men rondweg in 1950 kan plaatsen, ging gepaard met een geheel hernieuwde opvatting over godsdienst, moraal, maatschappelijke verhoudingen in gezin en onderwijs, en een steeds toenemende hang naar materiële welstand, de steeds belangrijkere rol van het geld. Kunstwerken die niet te onderscheiden waren van kinderkrabbels, Action-paintings, de met een verfrol opgebrachte blauwe of rode vlakken, werken die wel een stuntmatige originaliteit hadden maar geen of nauwelijks merkbare vakkennis, brachten miljoenen op. De weg was open voor speculaties, voor een verregaande commercialisering. Een algehele verwarring, het wegvallen van alle criteria die voorheen golden, maakte ook dat enorm veel mensen gingen schilderen die vroeger tegengehouden werden door een langdurige en zware leertijd, gevoegd bij een systeem van sociale voorzieningen. Het aantal schilders neemt opzienbarend toe, en daarmee het aantal galerieën en exposities. Er is nivellering ontstaan, zoals we die ook in het onderwijs kennen: de normen voor overgang en eindexamens worden verlaagd zodat ook de zeer middelmatigen hun examens kunnen halen.
Wat hiervan het gevolg is, is dat er een soort spreiding van schilderkunst is ontstaan. Men hoeft niet langer echt verstand van schilderkunst te hebben om over een werk te oordelen, overal ziet men grappige, leuke, kleurige dingen. Steeds meer mensen worden met steeds meer schilderijen geconfronteerd, en het is vanzelfsprekend dat ieder die graag tekent of vroeger getekend of geschilderd heeft zin krijgt om ook te gaan schilderen. Alleen vanuit dit gezichtspunt kan ik het fenomeen van het steeds toenemende amateurisme verklaren.

Soms heb ik het idee dat juist door dit amateurisme de op een volledig niets afstevende officiële beeldende kunst gered kan worden.
Voor ieder die zonder opleiding ineens begint te tekenen of te aquarelleren gaat een nieuwe wereld open. De drang tot nabootsing van wat men ziet is de veerkracht, het oer-motief van alle beeldende kunst. Ondanks alle abstracte schilderijen die men ziet, zal de beginnende amateur toch geneigd zijn te kijken naar de dingen om hem heen en die willen uitbeelden. Vergeet niet, de abstracte kunst is een eindpunt, niet het begin van de schilderkunst. De consequentie van het abstracte eindigt onherroepelijk in het witte vlak! Als je zelf gaat tekenen of aquarelleren zal je verbaasd en verwonderd zijn over alles wat je tot dan toe nog nooit zo gezien hebt, want tekenen is de beste manier van zien! Je pakt een bloem en probeert die te tekenen en je merkt dat je zo'n bloem nog nooit werkelijk goed hebt bekeken. Maar als je dan gaat tekenen, blijkt dat vreselijk moeilijk te zijn. Wat blijft er over van die mooie bloem als je je eigen tekening ernaast houdt? Dan ga je les nemen, en het wordt niet makkelijker maar steeds moeilijker, maar je gaat wel steeds beter observeren en de natuur, die wonderlijke vormgever, wordt een steeds rijker genot om naar te kijken! Je leert 'zien': en daardoor wordt je leven verrijkt. Langzaam, langzaam aan worden je aquarellen wat beter, maar ook je ambities groeien. Je wilt iets in de ruimte plaatsen, je wilt iets anders maken dan een paar appels, al is dat al moeilijk genoeg. En tenslotte komt er dan het verlangen een mens uit te beelden, je kind te tekenen of een vriend of je vriendin. Je hebt leren zien hoe mooi, hoe verwonderlijk de dingen in de natuur zijn en ineens zie je ook hoe mooi het licht valt op het grijze haar van oma!, hoe teer de kleurschakering van de schaduwen in het kussen zijn waarop de baby ligt te slapen, en hoe mooi dat kinderkopje is. Maar dán beginnen dezelfde moeilijkheden, maar in veel sterker mate, als toen je je beperkte tot een eenvoudig stilleven of wat bloemen in een vaas. Dan kom je op een terrein waar anatomische kennis, kennis van perspectief en ook kennis van het uitbeelden van objecten in de ruimte onontbeerlijk is. Een portret houdt niet op bij het boordje en een paar oren liggen niet in hetzelfde vlak als het topje van de neus, en dat moet je toch suggereren, want de gelijkenis is niet twee, maar driedimensionaal, en wij schilders hebben maar twee dimensies tot onze beschikking.

Het was Mondriaan die met zijn theosofische en integere levensopvatting dit aan de wereld heeft duidelijk gemaakt, maar daarmee schrap je dan ook de mogelijkheid van een gelijkend portret, waarin je iets wilt vastleggen van de mens die je uitbeeldt, en van je houding ten opzichte van die mens.

Om een goed portret te tekenen of te schilderen helpt het niet te trachten de lange weg van anatomische kennis en perspectief over te slaan door een foto te gebruiken. De foto is al plat en men denkt als ik nu maar precies die foto nateken dan móet die derde dimensie er wel inkomen. Dat kan ook wel, maar dan moet de mens die zo'n foto gebruikt - als Breitner bijvoorbeeld - het ook kunnen zonder foto! Mijn raad is dan ook: gooi het kiektoestel opzij. Teken alleen naar de natuur. Elke tekening of schets naar de natuur is meer waard dan een hele serie tekeningen naar foto's. De waarneming van het oog die de hand bestuurt mag niet onderbroken worden door het mechanisme van een foto-apparaat. Die directe en spontane waarneming en de overbrenging daarvan door de hand is niet door mechanische middelen te vervangen.
Als je zo direct naar de natuur een portret of de mens gaat tekenen zal dat maar droevig uitvallen. De familieleden zullen het wel prachtig vinden, maar zelf weet je dondersgoed dat het niets is als je het vergelijkt met een portret van een of andere grote portrettist. Er zit niets anders op dan te gaan studeren, les nemen, iets meer te weten komen over anatomie; er zijn goede boeken over het tekenen van de mens, zie een schedel te pakken te krijgen, teken die, dan weet je waar de jukbeenderen zitten en hoe de onderkaak verloopt. Maar verwacht geen resultaten na een paar maanden! En nu nog een goede raad: grijp niet te hoog bij deze hobby! Probeer niet een etude van Chopin te spelen als je net zover bent als de Träumerei van Schumann.


fenomeen van het amateurisme is door Sierk Schröder handgeschreven. Een datum waarop is niet vermeld.

Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder