De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder

Home | Biografie | Lezingen

Lezingen / betogen / interviews
 

Sierk Schröder (1903-2002)

Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingen

Voordracht van Sierk voor de Haagsche Schouw, 5 januari 1978
'De geportretteerde en zijn schilder' (Sierk verraste de leden toen de geportretteerde, in de persoon van Kardinaal Alfrink, de zaal binnenkwam)

Eminentie, beste vrienden,

Dit is de gebruikelijke aanhef van een toespraak, maar ik ben er niet erg gelukkig mee. Sprekend voor een kring van vrienden begin ik met onze gast apart te zetten en ik zou hem juist graag willen zeggen dat hij in onze kring, voor hem misschien ongeweten, vele vrienden telt. Velen van ons zijn nauw betrokken bij de sociaaleconomische of bij de culturele- en geestelijke problemen van ons tijdsbestek; velen van ons hebben met grote bewondering en met sympathie zijn stuurmanskunst als kapitein van het kerkelijk schip, tijdens heel wat storm en tegenweer, gevolgd. Maar niet velen van ons hadden het voorrecht Kardinaal Alfrink al eens eerder te ontmoeten. Mij viel dit genoegen ten deel, nu al meer dan tien jaar geleden, in Rome, waar ik het portret mocht schilderen van Monseigneur Damen, rector van het Nederlands Episcopaat Pauselijk College.

Zonder nu als Seth Gaaikema via de tv-antennen van de daken te verkondigen: 'mijn vader is een dominee', moet ik toch zeggen dat het voor mij - zoon van een zendeling en opgevoed in een milieu, waar het letterlijk wemelde van zendelingen en dominees - een bijzondere belevenis was deze opdracht in Rome uit te voeren.
Dat is zo gegaan: de Nederlandse bisschoppen logeerden tijdens het concilie in het gebouw van het Pauselijk College in de Via Ercole Rosa, waar Monseigneur Damen hun gastheer was. En zo gaat het verhaal: uit dank voor het goede daar genoten besloten de heren op Sinterklaasavond, dat, nu er zoveel goede bisschoppen bijeen waren, aan Monseigneur Damen een passende surprise gegeven moest worden, en dat werd dan een geschilderd portret.

Nu was het niet de eerste keer dat ik een portret te schilderen kreeg in kerkelijke kringen. In mijn jonge jaren schilderde ik eens het portret van de pastoor van Nuenen. Ik dronk er 's avonds een wijntje met de pastoor en las tot diep in de nacht de brieven van Van Gogh. Heel toepasselijk, want het huis van de pastoor was vlakbij de pastorie waar Van Goghs vader dominee was. Ik ging naar huis, de prettige ervaring rijker getuige te zijn geweest van die combinatie van bonhomie en godsvrucht, die je beneden de Moerdijk zoveel vaker aantreft dan in onze wat koelere boven-Moerdijkse regionen. Toch zag ik toen tegen deze opdracht in Rome wel even op, maar de eerste brief die ik van Monseigneur Damen kreeg was zeer bemoedigend. Hij schreef mij: 'Als u op het vliegveld aankomt zult ge daar een pastoorke zien staan met rode wangen en zo'n plat pastoorshoedje op, en dan weet u dat ik dat ben!'
Welnu, hij stond er ook, ten voeten uit, zoals hij zichzelf beschreven had. De begroeting was heel vrolijk, maar tijdens de rit naar Rome deelde hij mij mede dat zich zware onweerswolken hadden samengepakt boven onze hoofden - letterlijk en figuurlijk. Letterlijk, want het was noodweer in Italië; het waren de dagen van de overstromingen in Florence; figuurlijk voor onze plannen, want met het volgende vliegtuig uit Holland verwachtte hij onze gast van vanavond: Kardinaal Alfrink!
De kardinaal had vele belangrijke dingen te bespreken in het Vaticaan. Monseigneur Damen moest daarvoor allerlei regelen en van poseren zou de eerste dagen niet veel komen. Voor mij was dat niet zo'n ramp, ik kon veel in Rome gaan zien en het verblijf in het Pauselijk College was bijzonder aangenaam. Ik werd gebracht naar een paar hoge vertrekken - een soort suite, waar in de studeerkamer uit de lange okergele gordijnen nog de geur opsteeg van vele zware sigaren, die daar tijdens het concilie door vorige gasten verrookt waren! De zustertjes van een Hollandse orde - en toen nog heel mooi in kledij - waren allerliefst. Ze deden alles om je het zo prettig mogelijk te maken. Eén ding is mij altijd bijgebleven: toen een van de zusters mij vroeg 'kan ik nog iets voor u doen?' en ik op mijn bemodderde schoenen wees en vroeg of die gepoest konden worden, sloeg ze haar ogen zedig neer en fluisterde: 'Vanavond kan dat niet, want ziet u, we hebben geen bruine schoenensmeer in huis!'
Ik werd na aankomst 's avonds om zes uur verwacht in de studeerkamer van Monseigneur Damen. Ik had nog gedacht voor mijn gastheer een flesje Bokma uit Holland mee te nemen, maar dat was 'uilen naar Athene dragen' of om bij onze vaderlandse spreuk te blijven: 'water naar de zee'. De borrel stond gezellig klaar en even later kwam Kardinaal Alfrink binnen en werd ik aan hem voorgesteld op een manier zoals alleen Monseigneur Damen dat kan doen, want ook hij paart ernstige geloofsovertuiging en een gevoel voor décorum aan vrolijke en gekke grappen, die alles weer ineens zo menselijk maken. Heel formeel stelde hij mij voor: 'Eminentie, dit is Professor Schröder, die mijn portret komt schilderen. Ja, weet u, hij is een ketter, maar hij woont tenminste in de Papelaan.'
Uit de dagen die volgden herinner ik mij menig goed gesprek met Monseigneur Damen en met de jonge priesters die er studeerden. Ik ben nog altijd blij met de uitgave van de Nieuwe Catechismus, die Kardinaal Alfrink mij na terugkeer in Holland toezond.
Toen het portret klaar was vond Monseigneur Damen het nodig dit op waardige wijze te vieren. Kardinaal Alfrink was daarbij en verder waren Monseigneur Schmidt en, toen nog bisschop, maar nu kardinaal, Willebrands uitgenodigd.
Damen zei tegen mij: 'het kan niet anders dan op een vrijdag - vrijdag was toen nog een vastendag - dat is jammer, maar een halve kreeft met champagne is toch ook niet te versmaden.'
Het was een enig diner, waar ik, tegenover Kardinaal Alfrink zittend, goed naar hem gekeken heb.

Jaren zijn sindsdien verlopen, geen gemakkelijke jaren voor u, Kardinaal Alfrink, ook geen gemakkelijke jaren voor mij als hoogleraar aan de Rijksakademie in Amsterdam, en daarna, om mijn schilders-credo te handhaven tegenover, ja tegenover wat? tegenover afbraak en nihilisme? of tegenover nieuwe normen, nieuwe mogelijkheden? Is hier niet essentieel een grote gelijkvormigheid te onderkennen tussen uw taak, Eminentie, en mijn taak? Uw taak als leider van de kerk en - op een ander niveau, een heel ander plan - mijn taak als portretschilder?
Oude dogma's - nieuwe normen. Hoe dikwijls zien we niet in de Beeldende Kunst, dat geïnspireerde vernieuwingen al in enkele jaren kunnen leiden tot de meest dogmatische schilderwijzen - ik denk hier aan Mondriaan en zijn vele epigonen, aan Cézanne en al die schilders die hem naar de letter navolgden, aan alle namaak-Van Goghjes. En ook zien we soms, ik denk aan de grote Renaissance meesters, maar ook aan Maillot, aan Despiau, dat binnen zekere aanvaardbare dogma's juist de geest zich kan vrijmaken, ja, om het wat dichterlijk te zeggen: zich jubelend kan uiten.

Maar nu het portret en het maken ervan: een klein stukje uit de toespraak van Vicaris Vermeulen, toen hij Kardinaal Alfrink dit portret aanbood ter gelegenheid van zijn vijfentwintig jaar bisschop zijn, en van zijn afscheid als Aartsbisschop:
'Het prelatenportret is niet het genre waarin de Noord-Nederlandse schilderkunst zijn grootste triomfen heeft gevierd. In het Rijksmuseum is nauwelijks een prelaat van redelijke omvang te vinden. Maar men struikelt er over brassende schutters, strenge regenten en kooplieden, die vaak zo plechtig zijn uitgedost en zo ernstig en vroom kijken, dat onze tegenwoordige dekens en kanunniken er nogal frivool bij afsteken. De echte prelaten zijn in ons landje steeds schaars geweest en het herstel van de hiërarchie heeft in dit opzicht slechts een bescheiden verbetering gebracht. Men moet naar Spanje en Italië voor de hoogtepunten uit dit genre, voor de beroemde portretten van Paulus III en Julius II en andere Renaissance-pausen en -kardinalen. Waarmee ik overigens niet wil zeggen, dat het juist de minder spirituele figuren zijn die altijd het best uit de verf komen.
Iemand zou kunnen denken dat een prelatenportret een eenvoudige opgave is. Kleurrijke gewaden, een sfeervolle achtergrond en een respectabele persoonlijkheid: alle ingrediënten voor een geslaagd plaatje zijn aanwezig. Wie echter wel eens de portretgalerijen van de bisschoppelijke paleizen heeft verkend, weet beter. Er is al heel wat talent voor nodig, wil een dergelijk portret niet een koddige of potsierlijke indruk maken. Om niet in het andere uiterste, uitdrukkingsloze saaiheid en plechtstatigheid, te vervallen, is welhaast een meesterhand vereist . . . . . . . . . . . . . .

Een kardinaal schilderen is niet eenvoudig. Alfrink schilderen is nog complexer. Dat wordt duidelijk als men de uitgebreide en gevarieerde reeks foto's van Aartsbisschop en Kardinaal Alfrink doorneemt: de afwisseling van de gewaden is beperkt, maar er zijn vele Alfrinks. Ik denk dat iedereen tenslotte de hele stapel foto's terzijde zal leggen, met de verzuchting 'sequens'. Met een dergelijke zucht is de heer Schröder waarschijnlijk aan het werk gegaan.'

Ik heb wel gezucht, maar dit probleem was voor mij niet het zwaarst. Ik krijg dikwijls de vraag: hoe kun je nu het karakter van iemand uitbeelden, die je nauwelijks kent? Mijn antwoord is altijd: wanneer ken je iemand? Als je vijfentwintig jaar getrouwd bent? Maar ook dan zijn er grote verrassingen! Beter is het te vertrouwen op je intuïtie en te proberen zo goed mogelijk te schilderen wat je ziet. Voor mij betekende aan het werk gaan meer: nadenken over de 'vorm' die het moet krijgen. Wat ga je doen? Hoe moet het worden? Een uitzending op de tv van een bezoek van Kardinaal Alfrink aan Lourdes gaf de doorslag. Hij stond daar in een prachtige witte pij, omringd door jonge mensen met wie hij discussieerde en praatte en toen stond het voor mij vast; niet in een colbertje, maar werkelijk als Kardinaal.
En dan komen de technische moeilijkheden: compositie, kleurstelling, welk formaat? En dan de praktische kant. Waar ga je het schilderen? In het Aartsbisschoppelijk paleis in Utrecht. Goed, maar dan moet de boel erheen: je ezel, het podium, twee doeken, je schilderkist, een spiegel. Je laadt de auto vol, je bespreekt een kamer in des Pays-Bas en dan bel je tenslotte aan, en je wordt opengedaan door Zuster Telesphora! Eeuwig jammer dat zo'n leuk pittig mensje niet haar oude nonnenkleren aan heeft, maar een C&A-jurkje, veel te kort voor onze mode, en een permanent heeft in haar grijze haar. Maar zijzelf gaat beslist niet gebukt onder deze verschijningsvorm! Ze kijkt me streng aan en zegt met een argwanende blik op mijn spullen: 'U bent de schilder? En het gaat gebeuren in die kamer boven? Nou ja, goed - als u maar niet op het tapijt morst!'
Hoe goed voor de hovaardigheid der menselijke ziel af en toe zó bekeken en aangesproken te worden! (Hans de Koster zal wel aan diezelfde deur hetzelfde gevoeld hebben als ik, toen hij als minister van Defensie zich aandiende als De Koster en de majordomus hem vroeg: 'jawel, maar van welke kerk?' Waarop Hans snedig opmerkte: 'zeg maar van Defensie!'

Maar nu - te lang gepraat. Het doek gaat eraf. Kardinaal Alfrink is met emeritaat, dit portret is aanvaard en betaald, zorgen hoeven wij dus geen van beiden meer te hebben! Ik zal het nu maar laten zien en ik hoop dat ook de geportretteerde iets wil zeggen.

Na een korte pauze spreekt Kardinaal Alfrink over zijn periode als Bisschop en Aartsbisschop (1951-1976). Daarvan is een verslag gemaakt. In de discussie die daarop volgt, aldus het verslag, wordt nader ingegaan op diverse aspecten van Schröders' schilderij van de Kardinaal. Vooral details als ogen en handen illustreren nog eens het unieke karakter van het schilderen als menselijke vorm van expressie tegenover het mechanisme van de fotografie. Emoties en illusies door het schilderij opgewerkt, geven een veel breder en dieper kader waarbinnen het inderdaad mogelijk is om in één beeld uitdrukking te geven aan wat een mens tijdens zijn leven zocht en volbracht.

De voorzitter, in zijn afsluitend woord, spreekt de hoop uit dat de latere generaties in de beeltenis van de Kardinaal niet alleen een zeer belangrijk kerkbestuurder, maar ook een échte Schröder zullen herkennen.

Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder

Opmerking:
Sierk Schröder werd lid van de Haagsche Schouw in 1945 of 1946, kort na de oprichting, aldus een passage uit een beschouwende tekst die hij schreef over zijn ervaringen als lid van Haagsche Schouw.